familiar in other languages
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
-
Scottish gaelic
familiar Dutch - Scottish gaelic
1.
-
Dutchgelukkige verjaardag (standard), gefeliciteerd met je verjaardag, gefeliciteerd, proficiat, fijne verjaardag
2.
-
Dutchbekend
3.
-
Dutchproost, gezondheid, santé, prut, cheers, daar ga je
4.
-
Dutchgoedenacht, goeienacht, before going to sleep welterusten, trusten qualifier
5.
-
Dutchnieuweling,qualifiernl
6.
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
7.
-
Dutchpardon
8.
-
Dutchbekend
-
Dutchvertrouwd
-
Dutchvertrouwd
-
Dutchgeleidegeest
9.
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
10.
-
Dutchbijnaa
11.
-
Dutchgemeenzaa, idiomatisch, van de spreektaal, informeel
12.
-
Dutchhij, qualifiernl
13.
-
Dutchwat jammer
14.
-
Dutchdoen wennen (aan), (to accustom oneself) wennen (aan)
15.
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
16.
-
Dutchvan de hand doen, achterlaten
17.
18.
-
Dutchhij, qualifiernl
19.
-
Dutchhuisgemaakt
20.
-
Dutchgoedenacht, goeienacht, before going to sleep welterusten, trusten qualifier
21.
-
Dutchvlinderdas
22.
-
Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn
-
Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn
23.
-
Dutchsorry, het spijt me, pardon, excuseer
-
Dutchpardon?, wat zegt u, wat zeg je
24.
-
Dutchtot straks, tot later, tot zo quallater qualifier
25.
-
Dutchbekendheid
26.
-
Dutchlater, mazzel
27.
-
Dutchdwaas
28.
-
Dutchhardnekkig, koppig
29.
-
Dutchkennis, weten, wetenschap
30.
-
Dutchgrens
31.
-
Dutchcensureren
32.
-
Dutchgrappig, geinig, komiek
-
Dutcheigenaardig, raar, zeldzaa, merkwaardig, vreemd, bizar
33.
-
Dutchdronken, zat, bezopen, blauw, beschonken
34.
-
Dutchhallo, hoi, haai, hé, dag qualifier
35.
-
Dutchtot ziens, doei, dag, houdoe
36.
-
Dutchpareidolie
37.
-
Dutchmoed
38.
-
Dutchlangzaa
39.
-
Dutchhet beste
40.
-
Dutchneeded
41.
-
Dutchgeluk
42.
-
Dutchwelkom!
43.
-
Dutchstinken
44.
-
Dutchbijnaa
45.
-
Dutchmama
46.
-
Dutchlonken, gluren
47.
-
Dutchdag, doei, doeg,
48.
-
Dutchveel geluk!, succes
49.
-
Dutchpardon, wablie, excuseer
-
Dutchpardon, excuseer
-
Dutchpardon, excuseer, excuseert u mij
50.
-
Dutchrevers
51.
-
Dutchzwendelaar
52.
-
Dutchkluwen
53.
-
Dutchgemeenzaa, idiomatisch, van de spreektaal, informeel
English translator: Dutch Scottish gaelic familiar Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare